Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG6922

Datum uitspraak2008-12-09
Datum gepubliceerd2008-12-15
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5086 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

De in geding zijnde passage “dat de mogelijkheid open wordt gehouden om op de beslissing terug te komen indien er toch een nabetaling aan de Belastingdienst zou volgen ” is niet op enig rechtsgevolg gericht.


Uitspraak

07/5086 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 augustus 2007, 06/1597 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College). Datum uitspraak: 9 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 4 november 2008, waar partijen, met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 26 juli 2006 heeft het College de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor voorlopige belastingaanslagen over 2003 en 2004 afgewezen. 1.1. Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het niet opnemen in het besluit van 26 juli 2006 van de passage “dat de mogelijkheid open wordt gehouden om op de beslissing terug te komen indien er toch een nabetaling aan de Belastingdienst zou volgen.” ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2006 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft het bezwaar van appellant tegen het niet opnemen van de onder 1.1 genoemde passage niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tot slot heeft de rechtbank bepalingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht. 3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover hierbij is bepaald dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de in geding zijnde passage niet op enig rechtsgevolg is gericht zodat, nog daargelaten de vraag of is afgesproken deze passage op te nemen in het besluit van 26 juli 2006, in zoverre geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat tegen deze passage, noch tegen het ontbreken daarvan, bezwaar openstond als bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, als gevolg waarvan het bezwaar niet-ontvankelijk is. 4.2. De Raad heeft in hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht geen aanknopingspunten gevonden om dit oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden en onderschrijft de door de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. 4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 december 2008. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) A. Badermann. IJ